Angst
Angststoornissen komen vaak voor bij kinderen en jeugdigen. Ze hebben een duidelijke negatieve invloed op het functioneren van het kind door de jaren heen, die zich kan uiten in de contacten en het functioneren binnen het gezin, op school en met vriendjes. Onderzoeken hebben laten zien dat een kind met een angststoornis een tot viermaal grotere kans heeft om op volwassen leeftijd ook aan een angststoornis te lijden. Vroege herkenning en adequate behandeling zijn dus belangrijk.
De herkenning van angststoornissen op de kinderleeftijd is niet altijd eenvoudig omdat kinderen hun klachten niet makkelijk onder woorden kunnen brengen. Bovendien, als een kind angstig is, beschouwt men het vaak als een ‘normale’ reactie. Ook zullen kinderen niet altijd in de gaten hebben wat normaal is en wat niet. Desondanks is het kind nog altijd de beste informant met betrekking tot het diagnosticeren van een angststoornis. Een angststoornis op de kinderleeftijd dient onderscheiden te worden van normale kinderangsten die passen bij een specifieke ontwikkelingsfase. Bijvoorbeeld separatie-angst op de leeftijd van één tot twee jaar kan heel normaal zijn. Ook bepaald ritueel angstreducerend gedrag bij kleuters kunnen tot normaal gedrag behoren. Als kinderen een geborgen en veilig gevoel in hun thuissituatie hebben, zullen deze klachten vrijwel spontaan verdwijnen. Bij kinderen en jeugdigen worden over het algemeen zeven angststoornissen onderscheiden:
- Paniekstoornis
- Sociale angststoornis (en selectief mutisme)
- Dwangstoornis
- Posttraumatische stress-stoornis
- Gegeneraliseerde angststoornis
- Specifieke fobieën
- Separatie-angststoornis (specifiek voor de kinderleeftijd)
Sociale angststoornis
Verlegenheid, weinig zelfvertrouwen en geremdheid kunnen normale reacties/gedrag zijn in de puberteitsfase.Uit onderzoeken is gebleken dat de sociale angst meestal op jonge leeftijd begint en het meest sterk tot uitdrukking komt tussen het twaalfde en achttiende jaar. Opvallend is ook dat vaak één van de ouders ook in meer of mindere mate sociaal angstige trekken heeft en/of zelfs een sociale angststoornis heeft. Men zou kunnen stellen dat er hier van een genetische factor sprake kan zijn. Want kijkt de betrokken ouder naar zijn/haar vader of moeder (opa of oma van het kind), dan is het niet uitgesloten dat ook daar sociaal angstig gedrag te merken is (was). Mocht er van sociale angst sprake zijn dan is vroegtijdige behandeling zeer belangrijk. Belangrijk hierbij is dat ook de ouders in de behandeling worden betrokken.
Selectief mutisme
Dwangstoornis of OCS (obsessieve compulsieve stoornis) bij kinderen verschilt niet veel van deze bij volwassenen.Net zoals bij volwassen kunnen kinderen uren lang met allerlei rituelen/handelingen bezig zijn. Ze kunnen bij ouders, broertjes/zusjes en soms vriendjes eindeloos vragen stellen ter geruststelling. Hij lijkt er op alsof ze voortdurend de aandacht van de ouders opeisen (aandacht vragen), echter heeft dit ‘opeisen’ niets te maken met ‘aandacht willen krijgen’ maar eerder met angst en het krijgen van geruststelling (om deze angst te doven). Het is niet uitgesloten dat één van de ouders tevens dwangtrekken heeft (of zelfs eens dwangstoornis). Onderzoeken geven aan dat er mogelijk van een genetische overdracht sprake is. OCS bij kinderen en jeugdigen dient adequaat behandeld te worden, zo niet dan is het niet uitgesloten dat de rituelen op volwassen leeftijd uitbreiden en de angsten toenemen. Belangrijk: ondanks een goede adequate behandeling zullen er steeds minimale dwangritueeltjes blijven bestaan. Deze hoeven echter niet het functioneren te verstoren waardoor het kind toch een vrije normale ontwikkeling kan doormaken.
Posttraumatische stressstoornis
Soms wordt veronderstelt dat kinderen en jeugdigen niet kunnen/hoeven te piekeren ‘ze hebben toch geen zorgen’. Vaak hebben ze niet in de gaten dat hun overmatige piekerende bezorgdheid overmatig is. Wel hebben ze er last van en kunnen ze deze niet beheersen. Lusteloosheid, spierspanning, moeheid en slaapproblemen en zich over allerlei (vaak onbelangrijke) zaken zorgen maken en/of bang dat er nare dingen kunnen gebeuren.
Specifieke fobieën
Separatie-angststoornis is mogelijk de meest voorkomende angststoornis op de kind- en jeugdleeftijd. Deze stoornis wordt gekenmerkt door een buitensporige en leeftijdsinadequate angst om van huis weg te gaan of gescheiden te worden van ouders of verzorgers. Deze angststoornis zou het meest voorkomen tussen het vierde en zesde levensjaar en rond het twaalfde jaar. De eerste levensjaren is separatie-angst vrijwel normaal (tot derde levensjaar). Eenmaal schoolgaande, en de angst blijft bestaan, dan kan men van een mogelijke separatie-angst spreken. Naast de angst zal het kind steeds meer lichamelijke klachten ontwikkelen. Daarnaast zal het kind bepaalde ziekteverschijnselen (welke het bij volwassenen ziet of ervan heeft gehoord) als het ware gebruiken om thuis te kunnen blijven. Hoofdpijn en buikpijn zijn hiervan de meest gebruikte klachten. Belangrijk: een duidelijke diagnose kan bepalen of er mogelijk eerder sprake is van een trauma, depressie, pervasieve ontwikkelingsstoornis of een andere angststoornis, dan van een separatie-angststoornis. Deze duidelijkheid is belangrijk voor een behandeling.
Separatie-angststoornis
Dat kinderen en jeugdigen soms angstig zijn voor bepaalde situaties hoort bij de ontwikkelingsfase. Voor een kind is veiligheid belangrijk. Het onbekende kan voor elk kind bedreigend zijn.Pas als een kind op bepaalde situaties en/of objecten angstig blijft reageren, zou er van een fobie sprake kunnen zijn. Voorbeelden hiervan zijn dieren, onweer, bepaalde geluiden of nieuwe situaties (leren fietsen bijvoorbeeld). Belangrijk: er dient wel een onderscheid gemaakt te worden met een traumatische ervaring. Het is niet uitgesloten dat bij een traumatische ervaring het kind op één bepaalde situatie/object fobisch gaat reageren, weliswaar is deze laatste wel gerelateerd aan het trauma.
Gegeneraliseerde angststoornis
Dat kinderen met een trauma zich zelden of nooit bij de hulpverlening melden is ten spijt normaal. Volwassenen hebben hierbij een belangrijke signaalfunctie (én meldingsfunctie). Kinderen zijn kwetsbaar, machteloos en zeer beïnvloedbaar. De meest voorkomende trauma’s bij kinderen zijn seksueel misbruik, verkrachting en fysieke mishandeling, pesten en echtscheidingen van ouders kunnen een traumatisch effect bij kinderen hebben. Het regelmatig zien, horen van ruzies en/of mishandeling door ouders onder elkaar kunnen tevens traumatische gevolgen hebben. Het is niet altijd aan de volwassenen om te beoordelen of bepaalde gebeurtenissen bij een kind traumatische effecten heeft. Het banaliseren of onderschatten van signalen en/of uitspraken van een kind (wijzend op angst en indringende gebeurtenissen) is zéker af te raden. Belangrijk: als een kind zich ‘anders’ gaat gedragen, en met dat ‘anders’ wordt bedoeld: dat het kind in/op bepaalde situaties angstig reageert, vermijdt, zwijgzaam is, soms agressief reageert en zich vaker alleen terugtrekt, kunnen dat signalen zijn die de nodige aandacht en hulp vragen. Onbehandelde trauma’s kunnen het leven van een kind naar volwassenheid ernstig verstoren waardoor het als volwassene langdurige of blijvende (angst)klachten blijft behouden. Tijdig behandelen van trauma’s is zéker zeer noodzakelijk én bovendien een recht van het kind. Dit nog: dat een kind over haar traumatische ervaringen moet kunnen praten is op zich zeer belangrijk. Echter, voor een behandeling moet men niet het trauma op zich centraal stellen. Niet het trauma is de oorzaak van de angst, maar de manier hoe het kind het trauma mentaal heeft verwerkt is de oorzaak en dient in de behandeling centraal te staan.
Kinderen vertalen hun dwanggedachten vaak als ‘stemmetjes’ in hun hoofd, vandaar dat ze deze dwanggedachten niet altijd als overdreven, onterecht en opgedrongen ervaren. Deze weergave van klachten kan dan ten onrechte voor auditieve hallucinaties (dingen horen die er niet zijn of waarvoor er geen aanwijsbare bron van geluid is aan te duiden) aangezien worden. Kennis en ervaring met het OCS fenomeen is dan ook een vereiste om een goede diagnose te stellen.
Dwangstoornis
Dit is een stoornis die nauw gerelateerd is met sociale angst. Meestal is deze stoornis op kinderleeftijd te zien. Heel opvallend en kenmerkend bij selectief mutisme is dat het kind niet spreekt (kan spreken) in sociale situaties. Op school, bij vriendjes, familie en andere contacten én zelfs soms met de ouders is er sprake van een volledig zwijgen. Het kind krijgt er geen woord uit. Voor de ouders is dit vaak een zeer bezorgende, beangstigende situatie. Dat het kind niet kan spreken komt niet omwille van een gebrek aan kennis, taalvaardigheid, een organische stoornis of ziekte of een communicatiestoornis (bijvoorbeeld stotteren). Meestal spelen sociaal angstige factoren een rol. Behandeling is zéker noodzakelijk. Meestal is er van een sociale angst sprake indien genoemde reacties negatief interfereren met het dagelijks functioneren.
Paniekstoornis
Plots opkomende paniekaanvallen, met als diagnose paniekstoornis zoals deze bij volwassen voorkomt, komen op kinderleeftijd vrijwel zeer zelden voor. Wel bij jeugdigen vanaf 13/15 jarige leeftijd worden spontane paniekaanvallen gerapporteerd. Meestal ontstaan paniekaanvallen op de kinderleeftijd niet spontaan, maar zijn ze situationeel bepaald.
Belangrijk: het gebruik van kalmeer- en slaapmiddelen bij kinderen is ten zeerste af te raden. Een enkelmalig gebruik kan soms nodig zijn, echter langdurig gebruik kan tot verslaving leiden, vooral bij jonge kinderen.
Behandeling van angststoornissen bij kinderen en jeugdigen
Na zorgvuldig onderzoek, diagnosestelling en overleg met de psychiater, kan mogelijk een juiste medicatie worden ingesteld. Echter, mocht een behandeling zonder medicatie mogelijk zijn dan heeft deze de voorkeur.
Eén uitzondering: kinderen met een ernstige vorm van OCS hebben vaak medicatie nodig, enerzijds om het lijden te doorbreken, anderzijds om de cognitieve gedragstherapie ondersteunend draagbaar te maken voor het kind. Bij OCS heeft Cognitieve gedragstherapie heeft meer kans tot slagen met de steun van medicatie. Alle moeite en inzet van het kind tijdens een behandeling zou, bij niet slagen, een zeer ontgoochelend effect hebben, hetgeen demotiverend is en verdere behandeling belemmert.
Medicatie
Over het algemeen is een cognitieve gedragstherapie de meest aangewezen behandeling. Cognitieve therapie eist weliswaar voldoende ‘inzicht-vermogen’, maar met de nodige ‘eenvoud’, goede en begrijpbare educatie is een kind goed vatbaar voor cognitieve therapie. Een kind vanaf 6 jaar is heel goed met cognitieve therapie bereikbaar. Daarnaast is gedragstherapie zeer belangrijk. Belangrijk: Bij de behandeling van kinderen (en adolescenten) is het aan te raden dat de ouders worden betrokken. Ook kan het in bepaalde gevallen nodig zijn dat de behandeling in thuissituatie plaatsvindt. Dit laatste geldt vooral bij kinderen tot tien/twaalf jaar.
Direct aanmelden Meer weten?